bijvoegen
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Pronunciation
[edit]Verb
[edit]bijvoegen
- (transitive) to add, to include, to attach
- (transitive) to enclose
Conjugation
[edit]Conjugation of bijvoegen (weak, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | bijvoegen | |||
past singular | voegde bij | |||
past participle | bijgevoegd | |||
infinitive | bijvoegen | |||
gerund | bijvoegen n | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | voeg bij | voegde bij | bijvoeg | bijvoegde |
2nd person sing. (jij) | voegt bij, voeg bij2 | voegde bij | bijvoegt | bijvoegde |
2nd person sing. (u) | voegt bij | voegde bij | bijvoegt | bijvoegde |
2nd person sing. (gij) | voegt bij | voegde bij | bijvoegt | bijvoegde |
3rd person singular | voegt bij | voegde bij | bijvoegt | bijvoegde |
plural | voegen bij | voegden bij | bijvoegen | bijvoegden |
subjunctive sing.1 | voege bij | voegde bij | bijvoege | bijvoegde |
subjunctive plur.1 | voegen bij | voegden bij | bijvoegen | bijvoegden |
imperative sing. | voeg bij | |||
imperative plur.1 | voegt bij | |||
participles | bijvoegend | bijgevoegd | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |