vertreden

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /vərˈtreː.də(n)/, /vɛrˈtreː.də(n)/
• Hyphenation: ver‧tre‧den
• Rhymes: -eːdən

Etymology 1

From Middle Dutch vertrēden, from Old Dutch *fartredan, from Proto-West Germanic *fratredan, from Proto-Germanic *fratrudaną. Equivalent to ver- +‎ treden (“to tread”).

Verb

vertreden

1. (transitive) to trample, to destroy by trampling
2. (reflexive) to go for a walk

Conjugation

Conjugation of vertreden (strong class 5, prefixed)
infinitive	vertreden
past singular	vertrad
past participle	vertreden
infinitive	vertreden
gerund	vertreden n
	present tense	past tense
1st person singular	vertreed	vertrad
2nd person sing. (jij)	vertreedt, vertreed2	vertrad
2nd person sing. (u)	vertreedt	vertrad
2nd person sing. (gij)	vertreedt	vertraadt
3rd person singular	vertreedt	vertrad
plural	vertreden	vertraden
subjunctive sing.1	vertrede	vertrade
subjunctive plur.1	vertreden	vertraden
imperative sing.	vertreed
imperative plur.1	vertreedt
participles	vertredend	vertreden
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Etymology 2

See the etymology of the corresponding lemma form.

Participle

vertreden

1. past participle of vertreden

Declension

Declension of vertreden
uninflected	vertreden
inflected	vertreden
		positive
predicative/adverbial		vertreden
indefinite	m./f. sing.	vertreden
	n. sing.	vertreden
	plural	vertreden
definite		vertreden
partitive		vertredens