verlijden

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch verliden, from Old Dutch farlīthan. Equivalent to ver- +‎ lijden.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɛi̯dən

Verb

[edit]

verlijden

  1. (law, of a contract) to expire, to end
  2. (law, of a contract) to declare binding

Conjugation

[edit]
Conjugation of verlijden (strong class 1, prefixed)
infinitive verlijden
past singular verleed
past participle verleden
infinitive verlijden
gerund verlijden n
present tense past tense
1st person singular verlijd verleed
2nd person sing. (jij) verlijdt, verlijd2 verleed
2nd person sing. (u) verlijdt verleed
2nd person sing. (gij) verlijdt verleedt
3rd person singular verlijdt verleed
plural verlijden verleden
subjunctive sing.1 verlijde verlede
subjunctive plur.1 verlijden verleden
imperative sing. verlijd
imperative plur.1 verlijdt
participles verlijdend verleden
1) Archaic. 2) In case of inversion.