uitrijden
Appearance
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Pronunciation
[edit]Verb
[edit]uitrijden
- to ride or drive out of something
- Agenten zagen de Tesla de garage uitrijden.
- Police officers saw the Tesla riding out of the garage.
- Agenten zagen de Tesla de garage uitrijden.
- to spread while driving
- Veehouders mogen per hectare grond een maximale hoeveelheid mest uitrijden.
- Livestock farmers may spread a maximum amount of manure per hectare of land.
- Veehouders mogen per hectare grond een maximale hoeveelheid mest uitrijden.
Conjugation
[edit]Conjugation of uitrijden (strong class 1, slightly irregular, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | uitrijden | |||
past singular | reed uit | |||
past participle | uitgereden | |||
infinitive | uitrijden | |||
gerund | uitrijden n | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | rij uit, rijd uit | reed uit | uitrij, uitrijd | uitreed |
2nd person sing. (jij) | rijdt uit, rij uit2, rijd uit2 | reed uit | uitrijdt | uitreed |
2nd person sing. (u) | rijdt uit | reed uit | uitrijdt | uitreed |
2nd person sing. (gij) | rijdt uit | reedt uit | uitrijdt | uitreedt |
3rd person singular | rijdt uit | reed uit | uitrijdt | uitreed |
plural | rijden uit | reden uit | uitrijden | uitreden |
subjunctive sing.1 | rijde uit | rede uit | uitrijde | uitrede |
subjunctive plur.1 | rijden uit | reden uit | uitrijden | uitreden |
imperative sing. | rij uit, rijd uit | |||
imperative plur.1 | rijdt uit | |||
participles | uitrijdend | uitgereden | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |