Jump to content

uitrijden

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From uit +‎ rijden.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈœy̯trɛi̯(d)ə(n)/
  • Rhymes: -ɛi̯dən
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: uit‧rij‧den

Verb

[edit]

uitrijden

  1. to ride or drive out of something
    Agenten zagen de Tesla de garage uitrijden.
    Police officers saw the Tesla riding out of the garage.
  2. to spread while driving
    Veehouders mogen per hectare grond een maximale hoeveelheid mest uitrijden.
    Livestock farmers may spread a maximum amount of manure per hectare of land.

Conjugation

[edit]
Conjugation of uitrijden (strong class 1, slightly irregular, separable)
infinitive uitrijden
past singular reed uit
past participle uitgereden
infinitive uitrijden
gerund uitrijden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular rij uit, rijd uit reed uit uitrij, uitrijd uitreed
2nd person sing. (jij) rijdt uit, rij uit2, rijd uit2 reed uit uitrijdt uitreed
2nd person sing. (u) rijdt uit reed uit uitrijdt uitreed
2nd person sing. (gij) rijdt uit reedt uit uitrijdt uitreedt
3rd person singular rijdt uit reed uit uitrijdt uitreed
plural rijden uit reden uit uitrijden uitreden
subjunctive sing.1 rijde uit rede uit uitrijde uitrede
subjunctive plur.1 rijden uit reden uit uitrijden uitreden
imperative sing. rij uit, rijd uit
imperative plur.1 rijdt uit
participles uitrijdend uitgereden
1) Archaic. 2) In case of inversion.