Jump to content

opstappen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From op +‎ stappen.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

opstappen

  1. to go away, resign
    Ik stap maar eens op - I'll be off now
    Ik heb besloten op te stappen als partijleider - I have decided to resign as party leader
  2. to depart (as in "step away")
  3. to board (as in "step (up) into" or "step on board")
    Willen alle passagiers van vlucht 643 opstappen alstublieft - Would all passengers of flight 643 be so kind as to board, please?

Conjugation

[edit]
Conjugation of opstappen (weak, separable)
infinitive opstappen
past singular stapte op
past participle opgestapt
infinitive opstappen
gerund opstappen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular stap op stapte op opstap opstapte
2nd person sing. (jij) stapt op, stap op2 stapte op opstapt opstapte
2nd person sing. (u) stapt op stapte op opstapt opstapte
2nd person sing. (gij) stapt op stapte op opstapt opstapte
3rd person singular stapt op stapte op opstapt opstapte
plural stappen op stapten op opstappen opstapten
subjunctive sing.1 stappe op stapte op opstappe opstapte
subjunctive plur.1 stappen op stapten op opstappen opstapten
imperative sing. stap op
imperative plur.1 stapt op
participles opstappend opgestapt
1) Archaic. 2) In case of inversion.

See also

[edit]

Noun

[edit]

opstappen

  1. plural of opstap

Anagrams

[edit]