Jump to content

onthoofden

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch onthôveden. Equivalent to modern hoofd (head) +‎ ont- -en (privative verb-forming circumfix).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌɔntˈɦoːf.də(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ont‧hoof‧den

Verb

[edit]

onthoofden

(transitive)

  1. to behead, decapitate, notably as capital punishment
    Synonym: onthalzen
  2. (figuratively) to remove the leadership, the brains etc. (from ...)
    Zonder de voorzitter is de onthoofde raad besluiteloos
    Without its chairman, the headless board is indecisive

Conjugation

[edit]
Conjugation of onthoofden (weak, prefixed)
infinitive onthoofden
past singular onthoofdde
past participle onthoofd
infinitive onthoofden
gerund onthoofden n
present tense past tense
1st person singular onthoofd onthoofdde
2nd person sing. (jij) onthoofdt, onthoofd2 onthoofdde
2nd person sing. (u) onthoofdt onthoofdde
2nd person sing. (gij) onthoofdt onthoofdde
3rd person singular onthoofdt onthoofdde
plural onthoofden onthoofdden
subjunctive sing.1 onthoofde onthoofdde
subjunctive plur.1 onthoofden onthoofdden
imperative sing. onthoofd
imperative plur.1 onthoofdt
participles onthoofdend onthoofd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]