berijden

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch beriden. Equivalent to be- +‎ rijden.

Pronunciation

[edit]

Verb

[edit]

berijden

  1. (transitive) to ride (a horse or other animal)
  2. (transitive) to drive/travel over (a road)

Conjugation

[edit]
Conjugation of berijden (strong class 1, slightly irregular, prefixed)
infinitive berijden
past singular bereed
past participle bereden
infinitive berijden
gerund berijden n
present tense past tense
1st person singular berij, berijd bereed
2nd person sing. (jij) berijdt, berij2, berijd2 bereed
2nd person sing. (u) berijdt bereed
2nd person sing. (gij) berijdt bereedt
3rd person singular berijdt bereed
plural berijden bereden
subjunctive sing.1 berijde berede
subjunctive plur.1 berijden bereden
imperative sing. berij, berijd
imperative plur.1 berijdt
participles berijdend bereden
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]