Jump to content

aflijven

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]
This etymology is missing or incomplete. Please add to it, or discuss it at the Etymology scriptorium.
Particularly: “Where does it actually come from? Not in VMNW and MNW. Are these parallel formations rather than cognates?”

Equivalent to aflijf +‎ -en. Perfectly parallel cognate with German ableiben, Danish aflive, Swedish avliva.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈɑflɛi̯və(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: af‧lij‧ven

Verb

[edit]

aflijven

  1. (intransitive) to depart from life, die

Conjugation

[edit]
Conjugation of aflijven (weak, separable)
infinitive aflijven
past singular lijfde af
past participle afgelijfd
infinitive aflijven
gerund aflijven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular lijf af lijfde af aflijf aflijfde
2nd person sing. (jij) lijft af, lijf af2 lijfde af aflijft aflijfde
2nd person sing. (u) lijft af lijfde af aflijft aflijfde
2nd person sing. (gij) lijft af lijfde af aflijft aflijfde
3rd person singular lijft af lijfde af aflijft aflijfde
plural lijven af lijfden af aflijven aflijfden
subjunctive sing.1 lijve af lijfde af aflijve aflijfde
subjunctive plur.1 lijven af lijfden af aflijven aflijfden
imperative sing. lijf af
imperative plur.1 lijft af
participles aflijvend afgelijfd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Synonyms

[edit]

Derived terms

[edit]
[edit]

Anagrams

[edit]