vertalen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch vertalen (to express, to respond). Equivalent to ver- +‎ talen.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /vərˈtaː.lə(n)/, /vɛrˈtaː.lə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ver‧ta‧len
  • Rhymes: -aːlən

Verb

[edit]

vertalen

  1. (transitive, intransitive) to translate

Conjugation

[edit]
Conjugation of vertalen (weak, prefixed)
infinitive vertalen
past singular vertaalde
past participle vertaald
infinitive vertalen
gerund vertalen n
present tense past tense
1st person singular vertaal vertaalde
2nd person sing. (jij) vertaalt, vertaal2 vertaalde
2nd person sing. (u) vertaalt vertaalde
2nd person sing. (gij) vertaalt vertaalde
3rd person singular vertaalt vertaalde
plural vertalen vertaalden
subjunctive sing.1 vertale vertaalde
subjunctive plur.1 vertalen vertaalden
imperative sing. vertaal
imperative plur.1 vertaalt
participles vertalend vertaald
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: vertaal
  • Javanese: ꦥꦼꦂꦠꦭ꧀ (pertal)

Anagrams

[edit]