Jump to content

uitvinden

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From uit +‎ vinden.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

uitvinden

  1. to invent
  2. to find out

Conjugation

[edit]
Conjugation of uitvinden (strong class 3a, separable)
infinitive uitvinden
past singular vond uit
past participle uitgevonden
infinitive uitvinden
gerund uitvinden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular vind uit vond uit uitvind uitvond
2nd person sing. (jij) vindt uit, vind uit2 vond uit uitvindt uitvond
2nd person sing. (u) vindt uit vond uit uitvindt uitvond
2nd person sing. (gij) vindt uit vondt uit uitvindt uitvondt
3rd person singular vindt uit vond uit uitvindt uitvond
plural vinden uit vonden uit uitvinden uitvonden
subjunctive sing.1 vinde uit vonde uit uitvinde uitvonde
subjunctive plur.1 vinden uit vonden uit uitvinden uitvonden
imperative sing. vind uit
imperative plur.1 vindt uit
participles uitvindend uitgevonden
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: uitvind
  • Negerhollands: vind ut
  • Kwinti: findi uit

Anagrams

[edit]