Jump to content

uitprinten

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Compound of uit +‎ printen.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈœy̯tˌprɪn.tə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: uit‧prin‧ten

Verb

[edit]

uitprinten

  1. (transitive, Netherlands) to print (out)

Usage notes

[edit]

Sometimes considered incorrect when believed to be a contamination of printen and uitdraaien. Not officially proscribed, however.

Conjugation

[edit]
Conjugation of uitprinten (weak, separable)
infinitive uitprinten
past singular printte uit
past participle uitgeprint
infinitive uitprinten
gerund uitprinten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular print uit printte uit uitprint uitprintte
2nd person sing. (jij) print uit printte uit uitprint uitprintte
2nd person sing. (u) print uit printte uit uitprint uitprintte
2nd person sing. (gij) print uit printte uit uitprint uitprintte
3rd person singular print uit printte uit uitprint uitprintte
plural printen uit printten uit uitprinten uitprintten
subjunctive sing.1 printe uit printte uit uitprinte uitprintte
subjunctive plur.1 printen uit printten uit uitprinten uitprintten
imperative sing. print uit
imperative plur.1 print uit
participles uitprintend uitgeprint
1) Archaic.