toespelen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch toespelen. Equivalent to toe +‎ spelen. This etymology is incomplete. You can help Wiktionary by elaborating on the origins of this term.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈtuˌspeː.lə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: toe‧spe‧len

Verb

[edit]

toespelen

  1. (intransitive) to allude [with op ‘to’]
    Synonyms: alluderen, verwijzen, zinspelen
  2. (intransitive, sports, games) to pass [with naar ‘to’]
    Synonyms: aanspelen, overspelen, passen, spelen
    Ze speelde haar de joker toe.
    She passed the joker on to her.

Conjugation

[edit]
Conjugation of toespelen (weak, separable)
infinitive toespelen
past singular speelde toe
past participle toegespeeld
infinitive toespelen
gerund toespelen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular speel toe speelde toe toespeel toespeelde
2nd person sing. (jij) speelt toe, speel toe2 speelde toe toespeelt toespeelde
2nd person sing. (u) speelt toe speelde toe toespeelt toespeelde
2nd person sing. (gij) speelt toe speelde toe toespeelt toespeelde
3rd person singular speelt toe speelde toe toespeelt toespeelde
plural spelen toe speelden toe toespelen toespeelden
subjunctive sing.1 spele toe speelde toe toespele toespeelde
subjunctive plur.1 spelen toe speelden toe toespelen toespeelden
imperative sing. speel toe
imperative plur.1 speelt toe
participles toespelend toegespeeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]