Jump to content

opvallen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From op +‎ vallen.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

opvallen

  1. to stand out
    Hij valt graag op.He likes to stand out.
  2. (impersonal) to notice
    Het was me niet opgevallen.I didn't notice.

Conjugation

[edit]
Conjugation of opvallen (strong class 7, separable)
infinitive opvallen
past singular viel op
past participle opgevallen
infinitive opvallen
gerund opvallen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular val op viel op opval opviel
2nd person sing. (jij) valt op, val op2 viel op opvalt opviel
2nd person sing. (u) valt op viel op opvalt opviel
2nd person sing. (gij) valt op vielt op opvalt opvielt
3rd person singular valt op viel op opvalt opviel
plural vallen op vielen op opvallen opvielen
subjunctive sing.1 valle op viele op opvalle opviele
subjunctive plur.1 vallen op vielen op opvallen opvielen
imperative sing. val op
imperative plur.1 valt op
participles opvallend opgevallen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

[edit]