ophitsen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From op +‎ hitsen. Compare German aufhetzen, Swedish upphetsa, Danish ophidse.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈɔpɦɪtsə(n)/
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

ophitsen

  1. (transitive) to egg on, to stir up, to provoke, to incite

Conjugation

[edit]
Conjugation of ophitsen (weak, separable)
infinitive ophitsen
past singular hitste op
past participle opgehitst
infinitive ophitsen
gerund ophitsen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular hits op hitste op ophits ophitste
2nd person sing. (jij) hitst op, hits op2 hitste op ophitst ophitste
2nd person sing. (u) hitst op hitste op ophitst ophitste
2nd person sing. (gij) hitst op hitste op ophitst ophitste
3rd person singular hitst op hitste op ophitst ophitste
plural hitsen op hitsten op ophitsen ophitsten
subjunctive sing.1 hitse op hitste op ophitse ophitste
subjunctive plur.1 hitsen op hitsten op ophitsen ophitsten
imperative sing. hits op
imperative plur.1 hitst op
participles ophitsend opgehitst
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: ophits