Jump to content

opbergen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From op +‎ bergen.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: op‧ber‧gen
  • Rhymes: -ɛrɣən

Verb

[edit]

opbergen

  1. (transitive) to store, to stash away, to pack away, to stow away

Conjugation

[edit]
Conjugation of opbergen (strong class 3b, separable)
infinitive opbergen
past singular borg op
past participle opgeborgen
infinitive opbergen
gerund opbergen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular berg op borg op opberg opborg
2nd person sing. (jij) bergt op, berg op2 borg op opbergt opborg
2nd person sing. (u) bergt op borg op opbergt opborg
2nd person sing. (gij) bergt op borgt op opbergt opborgt
3rd person singular bergt op borg op opbergt opborg
plural bergen op borgen op opbergen opborgen
subjunctive sing.1 berge op borge op opberge opborge
subjunctive plur.1 bergen op borgen op opbergen opborgen
imperative sing. berg op
imperative plur.1 bergt op
participles opbergend opgeborgen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: opberg