Jump to content

meerijden

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From mee (with) +‎ rijden (ride).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈmeːˌrɛi̯.də(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: mee‧rij‧den

Verb

[edit]

meerijden

  1. to ride along, to ride a vehicle as a passenger
    Hij was een stuk meegereden, maar vroeg op de hoek van de straat uit te kunnen stappen.
    He had ridden along for a while, but asked to get out at the corner of the street.

Conjugation

[edit]
Conjugation of meerijden (strong class 1, slightly irregular, separable)
infinitive meerijden
past singular reed mee
past participle meegereden
infinitive meerijden
gerund meerijden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular rij mee, rijd mee reed mee meerij, meerijd meereed
2nd person sing. (jij) rijdt mee, rij mee2, rijd mee2 reed mee meerijdt meereed
2nd person sing. (u) rijdt mee reed mee meerijdt meereed
2nd person sing. (gij) rijdt mee reedt mee meerijdt meereedt
3rd person singular rijdt mee reed mee meerijdt meereed
plural rijden mee reden mee meerijden meereden
subjunctive sing.1 rijde mee rede mee meerijde meerede
subjunctive plur.1 rijden mee reden mee meerijden meereden
imperative sing. rij mee, rijd mee
imperative plur.1 rijdt mee
participles meerijdend meegereden
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

[edit]