Jump to content

doorweken

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From door- (through) +‎ weken (to soak).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌdoːrˈʋeː.kə(n)/
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

doorweken

  1. (transitive) to soak fully, drench through and through
    De regenval was zwaar genoeg om zelfs mijn jas te doorweken.The downpour of rain was heavy enough to fully soak even my coat.
    Door de oefening was ik helemaal doorweekt van het zweet.Because of the exercise I was totally drenched in sweat.

Usage notes

[edit]
  • Mostly encountered in the infinitive and past participle.

Conjugation

[edit]
Conjugation of doorweken (weak, prefixed)
infinitive doorweken
past singular doorweekte
past participle doorweekt
infinitive doorweken
gerund doorweken n
present tense past tense
1st person singular doorweek doorweekte
2nd person sing. (jij) doorweekt, doorweek2 doorweekte
2nd person sing. (u) doorweekt doorweekte
2nd person sing. (gij) doorweekt doorweekte
3rd person singular doorweekt doorweekte
plural doorweken doorweekten
subjunctive sing.1 doorweke doorweekte
subjunctive plur.1 doorweken doorweekten
imperative sing. doorweek
imperative plur.1 doorweekt
participles doorwekend doorweekt
1) Archaic. 2) In case of inversion.