blinddoeken

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈblɪnˌdu.kə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: blind‧doe‧ken

Etymology 1

[edit]

From blinddoek +‎ -en.

Verb

[edit]

blinddoeken

  1. (transitive) to blindfold
Conjugation
[edit]
Conjugation of blinddoeken (weak)
infinitive blinddoeken
past singular blinddoekte
past participle geblinddoekt
infinitive blinddoeken
gerund blinddoeken n
present tense past tense
1st person singular blinddoek blinddoekte
2nd person sing. (jij) blinddoekt, blinddoek2 blinddoekte
2nd person sing. (u) blinddoekt blinddoekte
2nd person sing. (gij) blinddoekt blinddoekte
3rd person singular blinddoekt blinddoekte
plural blinddoeken blinddoekten
subjunctive sing.1 blinddoeke blinddoekte
subjunctive plur.1 blinddoeken blinddoekten
imperative sing. blinddoek
imperative plur.1 blinddoekt
participles blinddoekend geblinddoekt
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Descendants
[edit]
  • Afrikaans: blinddoek

Etymology 2

[edit]

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

[edit]

blinddoeken

  1. plural of blinddoek