Jump to content

beledigen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From leed +‎ be- -igen, a calque of German beleidigen. Unrelated to ledig.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /bəˈleːdəɣə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧le‧di‧gen
  • Rhymes: -eːdəɣən

Verb

[edit]

beledigen

  1. (transitive) to offend
    Een recht om te beledigen bestaat wel, onderstreepte de koningin.A right to offend does indeed exist, the queen emphasized.

Conjugation

[edit]
Conjugation of beledigen (weak, prefixed)
infinitive beledigen
past singular beledigde
past participle beledigd
infinitive beledigen
gerund beledigen n
present tense past tense
1st person singular beledig beledigde
2nd person sing. (jij) beledigt, beledig2 beledigde
2nd person sing. (u) beledigt beledigde
2nd person sing. (gij) beledigt beledigde
3rd person singular beledigt beledigde
plural beledigen beledigden
subjunctive sing.1 beledige beledigde
subjunctive plur.1 beledigen beledigden
imperative sing. beledig
imperative plur.1 beledigt
participles beledigend beledigd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]