bedauwen
Appearance
Dutch
[edit]Etymology
[edit]By surface analysis, dauw (“dew”) + be- -en.
Pronunciation
[edit]Verb
[edit]bedauwen
- (transitive) to bedew, to moisten
- 1953 May 23, “De Heilige van de Week”, in De Maasbode, Rotterdam, page 6:
- Zelfs laat men zwart brood door de ochtendnevel „bedauwen” en geeft het aan het vee als voer; het is dan, volgens dit bijgeloof, voor heel het verdere jaar tegen hekserij gevrijwaard.
- People even let black bread be „bedewed” by the morning mist and give it to the livestock as fodder; it will then be protected against witchcraft for the rest of the year, according to this superstition.
- (transitive) to endow, to bless [with met ‘with’]
- 1941 May 24, “Kerkelijk Leven”, in Nieuwe Tilburgsche Courant, Tilburg, page 7:
- Vurige gebeden zullen door Nederland's Katholieken in de week van 25 Mei tot 2 Juni eens extra veel en buitengewoon krachtige[sic – meaning krachtig] gestort worden en dan kan het niet anders of God zal ze bedauwen met Zijn zegen en genade en groot zal dan de oogst wezen, welke tot rijpen komt onder die in onze Indiën nog ronddolen in de duisternis van het heidendom of in het halflicht van den Islam.
- In the week of May 25 to June 2, fervent prayers will be poured out by Dutch Catholics in abundance and extraordinarily powerfully and then it cannot be otherwise than that God will endow them with His blessing and grace and great will then be the harvest, which comes to ripen among those in our Indies who still wander in the darkness of paganism or in the half-light of Islam.
Conjugation
[edit]Conjugation of bedauwen (weak, prefixed) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | bedauwen | |||
past singular | bedauwde | |||
past participle | bedauwd | |||
infinitive | bedauwen | |||
gerund | bedauwen n | |||
present tense | past tense | |||
1st person singular | bedauw | bedauwde | ||
2nd person sing. (jij) | bedauwt, bedauw2 | bedauwde | ||
2nd person sing. (u) | bedauwt | bedauwde | ||
2nd person sing. (gij) | bedauwt | bedauwde | ||
3rd person singular | bedauwt | bedauwde | ||
plural | bedauwen | bedauwden | ||
subjunctive sing.1 | bedauwe | bedauwde | ||
subjunctive plur.1 | bedauwen | bedauwden | ||
imperative sing. | bedauw | |||
imperative plur.1 | bedauwt | |||
participles | bedauwend | bedauwd | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |