Jump to content

aanglijden

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Compound of aan +‎ glijden.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈaːnˌɣlɛi̯.də(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧glij‧den

Verb

[edit]

aanglijden

  1. (often with komen) to slide near, to approach or arrive while sliding or slipping

Conjugation

[edit]
Conjugation of aanglijden (strong class 1, slightly irregular, separable)
infinitive aanglijden
past singular gleed aan
past participle aangegleden
infinitive aanglijden
gerund aanglijden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular glij aan, glijd aan gleed aan aanglij, aanglijd aangleed
2nd person sing. (jij) glijdt aan, glij aan2, glijd aan2 gleed aan aanglijdt aangleed
2nd person sing. (u) glijdt aan gleed aan aanglijdt aangleed
2nd person sing. (gij) glijdt aan gleedt aan aanglijdt aangleedt
3rd person singular glijdt aan gleed aan aanglijdt aangleed
plural glijden aan gleden aan aanglijden aangleden
subjunctive sing.1 glijde aan glede aan aanglijde aanglede
subjunctive plur.1 glijden aan gleden aan aanglijden aangleden
imperative sing. glij aan, glijd aan
imperative plur.1 glijdt aan
participles aanglijdend aangegleden
1) Archaic. 2) In case of inversion.