aanbrengen
Appearance
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Pronunciation
[edit]Verb
[edit]aanbrengen
- (transitive) to mount, attach
- (transitive) to apply (e.g. paint onto a surface)
- (transitive) to fix, adjust
- (transitive) to recruit, to enlist
- (transitive) to bring near
- (transitive, dated) to report, to message
- 1864, Christelijk zondagsblad voor het Nederlandsche volk, volume 3, number 21, page 250:
- Want vaak, zeer vaak gaan zij in een schamel gewaad gehuld daarheen, en schoon zij ons soms eene blijde boodschap aanbrengen, zoo strooijen zij niet enkel rozen, maar meermalen scherpe doornen op ons pad.
- (please add an English translation of this quotation)
Conjugation
[edit]Conjugation of aanbrengen (weak with past in -cht, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | aanbrengen | |||
past singular | bracht aan | |||
past participle | aangebracht | |||
infinitive | aanbrengen | |||
gerund | aanbrengen n | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | breng aan | bracht aan | aanbreng | aanbracht |
2nd person sing. (jij) | brengt aan, breng aan2 | bracht aan | aanbrengt | aanbracht |
2nd person sing. (u) | brengt aan | bracht aan | aanbrengt | aanbracht |
2nd person sing. (gij) | brengt aan | bracht aan | aanbrengt | aanbracht |
3rd person singular | brengt aan | bracht aan | aanbrengt | aanbracht |
plural | brengen aan | brachten aan | aanbrengen | aanbrachten |
subjunctive sing.1 | brenge aan | brachte aan | aanbrenge | aanbrachte |
subjunctive plur.1 | brengen aan | brachten aan | aanbrengen | aanbrachten |
imperative sing. | breng aan | |||
imperative plur.1 | brengt aan | |||
participles | aanbrengend | aangebracht | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |