zwijnen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈzʋɛi̯.nə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: zwij‧nen
  • Rhymes: -ɛi̯nən

Etymology 1

[edit]

From zwijn.

Verb

[edit]

zwijnen

  1. (intransitive, Bargoens) to be lucky
    • 2016 April 18, Bart Hinke, “Makkelie redt middag en wellicht seizoen Ajax”, in NRC Handelsblad:
      Eredivisie Ajax zwijnt tegen Utrecht (2-2) met late penalty, mogelijk cruciaal in titelrace.
      (please add an English translation of this quotation)
Conjugation
[edit]
Conjugation of zwijnen (weak)
infinitive zwijnen
past singular zwijnde
past participle gezwijnd
infinitive zwijnen
gerund zwijnen n
present tense past tense
1st person singular zwijn zwijnde
2nd person sing. (jij) zwijnt, zwijn2 zwijnde
2nd person sing. (u) zwijnt zwijnde
2nd person sing. (gij) zwijnt zwijnde
3rd person singular zwijnt zwijnde
plural zwijnen zwijnden
subjunctive sing.1 zwijne zwijnde
subjunctive plur.1 zwijnen zwijnden
imperative sing. zwijn
imperative plur.1 zwijnt
participles zwijnend gezwijnd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Etymology 2

[edit]

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

[edit]

zwijnen

  1. plural of zwijn