Jump to content

voorstaan

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From voor (before, in front) +‎ staan (to stand).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈvoːrˌstaːn/
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

voorstaan

  1. to uphold, maintain
  2. to advocate, represent, stand for
  3. (sports) to be in the lead, to defend (a score)

Conjugation

[edit]
Conjugation of voorstaan (strong class 6, irregular, separable)
infinitive voorstaan
past singular stond voor
past participle voorgestaan
infinitive voorstaan
gerund voorstaan n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular sta voor stond voor voorsta voorstond
2nd person sing. (jij) staat voor, sta voor2 stond voor voorstaat voorstond
2nd person sing. (u) staat voor stond voor voorstaat voorstond
2nd person sing. (gij) staat voor stondt voor voorstaat voorstondt
3rd person singular staat voor stond voor voorstaat voorstond
plural staan voor stonden voor voorstaan voorstonden
subjunctive sing.1 sta voor stonde voor voorsta voorstonde
subjunctive plur.1 staan voor stonden voor voorstaan voorstonden
imperative sing. sta voor
imperative plur.1 staat voor
participles voorstaand voorgestaan
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: voorstaan

Anagrams

[edit]