Jump to content

verbroederen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From broeder +‎ ver- -en.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /vərˈbru.də.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ver‧broe‧de‧ren
  • Rhymes: -udərən

Verb

[edit]

verbroederen

  1. (intransitive, transitive) to unite, to fraternise/fraternize, to bring together

Conjugation

[edit]
Conjugation of verbroederen (weak, prefixed)
infinitive verbroederen
past singular verbroederde
past participle verbroederd
infinitive verbroederen
gerund verbroederen n
present tense past tense
1st person singular verbroeder verbroederde
2nd person sing. (jij) verbroedert, verbroeder2 verbroederde
2nd person sing. (u) verbroedert verbroederde
2nd person sing. (gij) verbroedert verbroederde
3rd person singular verbroedert verbroederde
plural verbroederen verbroederden
subjunctive sing.1 verbroedere verbroederde
subjunctive plur.1 verbroederen verbroederden
imperative sing. verbroeder
imperative plur.1 verbroedert
participles verbroederend verbroederd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]