Jump to content

uitmunten

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From uit- +‎ munten (to protrude), an obsolete verb of unclear origin (possibly from French monter). First attested in the 17th century.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

uitmunten

  1. to excel
    Synonyms: uitblinken, excelleren

Usage notes

[edit]
  • Rarely encountered in any form other than the present participle uitmuntend, although other verbal forms do occur.

Conjugation

[edit]
Conjugation of uitmunten (weak, separable)
infinitive uitmunten
past singular muntte uit
past participle uitgemunt
infinitive uitmunten
gerund uitmunten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular munt uit muntte uit uitmunt uitmuntte
2nd person sing. (jij) munt uit muntte uit uitmunt uitmuntte
2nd person sing. (u) munt uit muntte uit uitmunt uitmuntte
2nd person sing. (gij) munt uit muntte uit uitmunt uitmuntte
3rd person singular munt uit muntte uit uitmunt uitmuntte
plural munten uit muntten uit uitmunten uitmuntten
subjunctive sing.1 munte uit muntte uit uitmunte uitmuntte
subjunctive plur.1 munten uit muntten uit uitmunten uitmuntten
imperative sing. munt uit
imperative plur.1 munt uit
participles uitmuntend uitgemunt
1) Archaic.

Derived terms

[edit]