Jump to content

uitbarsten

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From uit +‎ barsten.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

uitbarsten

  1. to burst out, erupt (such as a volcano or anger)

Conjugation

[edit]
Conjugation of uitbarsten (weak, separable)
infinitive uitbarsten
past singular barstte uit
past participle uitgebarst
infinitive uitbarsten
gerund uitbarsten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular barst uit barstte uit uitbarst uitbarstte
2nd person sing. (jij) barst uit barstte uit uitbarst uitbarstte
2nd person sing. (u) barst uit barstte uit uitbarst uitbarstte
2nd person sing. (gij) barst uit barstte uit uitbarst uitbarstte
3rd person singular barst uit barstte uit uitbarst uitbarstte
plural barsten uit barstten uit uitbarsten uitbarstten
subjunctive sing.1 barste uit barstte uit uitbarste uitbarstte
subjunctive plur.1 barsten uit barstten uit uitbarsten uitbarstten
imperative sing. barst uit
imperative plur.1 barst uit
participles uitbarstend uitgebarst
1) Archaic.
[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: uitbars

Anagrams

[edit]