Jump to content

terugwijken

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From terug- +‎ wijken.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /t(ə)ˈrʏxˌʋɛi̯kən/
  • Hyphenation: te‧rug‧wij‧ken
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɛi̯kən

Verb

[edit]

terugwijken

  1. (intransitive) to retreat (to move backwards or inward)
    • 1868, F. C. Donders, “Onderzoek van den Cardiograaf”, in Nederlandsch Archief voor Genees- en Natuurkunde, volume 3, Utrecht: W. F. Dannenfelser, page 89:
      [Z]et bij de inademing de borst zich uit, dan wordt de stethoscoop sterker gedrukt, zwakker daarentegen, wanneer ze bij het inademen terugtrekt.
      If the chest bursts outward, then the stethoscope is pressed harder, but softer, if it burst inward when breathing in.
    • 2003, A. Makine, translated by J. Versteeg, De aarde en de hemel van Jacques Dorme[1], Breda: De Geus, →ISBN:
      Een doodlopende straat waarvan het eind terugwijkt naarmate je verder loopt.
      A blind alley whose end moves back the further you walk.

Conjugation

[edit]
Conjugation of terugwijken (strong class 1, separable)
infinitive terugwijken
past singular week terug
past participle teruggeweken
infinitive terugwijken
gerund terugwijken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular wijk terug week terug terugwijk terugweek
2nd person sing. (jij) wijkt terug, wijk terug2 week terug terugwijkt terugweek
2nd person sing. (u) wijkt terug week terug terugwijkt terugweek
2nd person sing. (gij) wijkt terug weekt terug terugwijkt terugweekt
3rd person singular wijkt terug week terug terugwijkt terugweek
plural wijken terug weken terug terugwijken terugweken
subjunctive sing.1 wijke terug weke terug terugwijke terugweke
subjunctive plur.1 wijken terug weken terug terugwijken terugweken
imperative sing. wijk terug
imperative plur.1 wijkt terug
participles terugwijkend teruggeweken
1) Archaic. 2) In case of inversion.