terugschrikken

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From terug (back) +‎ schrikken (to frighten).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /təˈrʏxsxrɪkə(n)/
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

terugschrikken

  1. shrink/shy away from, afraid of doing/using
    Zij schrikken er niet voor terug geweld te gebruiken!
    Van mensen te intimideren schrok hij niet terug!

Conjugation

[edit]
  • Can be inflected as a strong or a weak verb
Conjugation of terugschrikken (strong class 3a, separable)
infinitive terugschrikken
past singular schrok terug
past participle teruggeschrokken
infinitive terugschrikken
gerund terugschrikken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular schrik terug schrok terug terugschrik terugschrok
2nd person sing. (jij) schrikt terug, schrik terug2 schrok terug terugschrikt terugschrok
2nd person sing. (u) schrikt terug schrok terug terugschrikt terugschrok
2nd person sing. (gij) schrikt terug schrokt terug terugschrikt terugschrokt
3rd person singular schrikt terug schrok terug terugschrikt terugschrok
plural schrikken terug schrokken terug terugschrikken terugschrokken
subjunctive sing.1 schrikke terug schrokke terug terugschrikke terugschrokke
subjunctive plur.1 schrikken terug schrokken terug terugschrikken terugschrokken
imperative sing. schrik terug
imperative plur.1 schrikt terug
participles terugschrikkend teruggeschrokken
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Conjugation of terugschrikken (weak, separable)
infinitive terugschrikken
past singular schrikte terug
past participle teruggeschrikt
infinitive terugschrikken
gerund terugschrikken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular schrik terug schrikte terug terugschrik terugschrikte
2nd person sing. (jij) schrikt terug, schrik terug2 schrikte terug terugschrikt terugschrikte
2nd person sing. (u) schrikt terug schrikte terug terugschrikt terugschrikte
2nd person sing. (gij) schrikt terug schrikte terug terugschrikt terugschrikte
3rd person singular schrikt terug schrikte terug terugschrikt terugschrikte
plural schrikken terug schrikten terug terugschrikken terugschrikten
subjunctive sing.1 schrikke terug schrikte terug terugschrikke terugschrikte
subjunctive plur.1 schrikken terug schrikten terug terugschrikken terugschrikten
imperative sing. schrik terug
imperative plur.1 schrikt terug
participles terugschrikkend teruggeschrikt
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Synonyms

[edit]

References

[edit]