Jump to content

rangeren

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Alternative forms

[edit]

Etymology

[edit]

Borrowed from French ranger. The railway sense may derive from German rangieren.[1]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌrɑnˈʒeː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ran‧ge‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

[edit]

rangeren

  1. (transitive, rail transport) to shunt, to marshal [from late 19th c.]
    • 1872, Jérome Alexandre Sillem, “Bibliographisch album”, in De Gids, volume 36, page 348:
      achter mij hoorde ik op korten afstand een schelle fluit, keek om en had juist den tijd om voor een locomotief uit den weg te springen, die daar aan 't rangeeren was van waggons.
      (please add an English translation of this quotation)
  2. (transitive, obsolete) to order, to arrange, e.g. in ranks

Conjugation

[edit]
Conjugation of rangeren (weak)
infinitive rangeren
past singular rangeerde
past participle gerangeerd
infinitive rangeren
gerund rangeren n
present tense past tense
1st person singular rangeer rangeerde
2nd person sing. (jij) rangeert, rangeer2 rangeerde
2nd person sing. (u) rangeert rangeerde
2nd person sing. (gij) rangeert rangeerde
3rd person singular rangeert rangeerde
plural rangeren rangeerden
subjunctive sing.1 rangere rangeerde
subjunctive plur.1 rangeren rangeerden
imperative sing. rangeer
imperative plur.1 rangeert
participles rangerend gerangeerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

References

[edit]
  1. ^ Philippa, Marlies, Debrabandere, Frans, Quak, Arend, Schoonheim, Tanneke, van der Sijs, Nicoline (2003–2009) Etymologisch woordenboek van het Nederlands (in Dutch), Amsterdam: Amsterdam University Press