overgooien

Dutch

Etymology

From over +‎ gooien.

Pronunciation

• Audio:

  (file)

Verb

overgooien

1. to throw over, throw from one place to another
2. to throw again

Conjugation

Conjugation of overgooien (weak, separable)
infinitive	overgooien
past singular	gooide over
past participle	overgegooid
infinitive	overgooien
gerund	overgooien n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	gooi over	gooide over	overgooi	overgooide
2nd person sing. (jij)	gooit over, gooi over2	gooide over	overgooit	overgooide
2nd person sing. (u)	gooit over	gooide over	overgooit	overgooide
2nd person sing. (gij)	gooit over	gooide over	overgooit	overgooide
3rd person singular	gooit over	gooide over	overgooit	overgooide
plural	gooien over	gooiden over	overgooien	overgooiden
subjunctive sing.1	gooie over	gooide over	overgooie	overgooide
subjunctive plur.1	gooien over	gooiden over	overgooien	overgooiden
imperative sing.	gooi over
imperative plur.1	gooit over
participles	overgooiend	overgegooid
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

• gooien over