Jump to content

opstellen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈɔpˌstɛ.lə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: op‧stel‧len

Etymology 1

[edit]

From op (up) +‎ stellen.

Verb

[edit]

opstellen

  1. to arrange, line up
  2. to formulate
Conjugation
[edit]
Conjugation of opstellen (weak, separable)
infinitive opstellen
past singular stelde op
past participle opgesteld
infinitive opstellen
gerund opstellen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular stel op stelde op opstel opstelde
2nd person sing. (jij) stelt op, stel op2 stelde op opstelt opstelde
2nd person sing. (u) stelt op stelde op opstelt opstelde
2nd person sing. (gij) stelt op stelde op opstelt opstelde
3rd person singular stelt op stelde op opstelt opstelde
plural stellen op stelden op opstellen opstelden
subjunctive sing.1 stelle op stelde op opstelle opstelde
subjunctive plur.1 stellen op stelden op opstellen opstelden
imperative sing. stel op
imperative plur.1 stelt op
participles opstellend opgesteld
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Derived terms
[edit]

Etymology 2

[edit]

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

[edit]

opstellen

  1. plural of opstel

Anagrams

[edit]