oprichten

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From op +‎ richten.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

oprichten

  1. to rear, lift up
  2. to establish, to found

Conjugation

[edit]
Conjugation of oprichten (weak, separable)
infinitive oprichten
past singular richtte op
past participle opgericht
infinitive oprichten
gerund oprichten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular richt op richtte op opricht oprichtte
2nd person sing. (jij) richt op richtte op opricht oprichtte
2nd person sing. (u) richt op richtte op opricht oprichtte
2nd person sing. (gij) richt op richtte op opricht oprichtte
3rd person singular richt op richtte op opricht oprichtte
plural richten op richtten op oprichten oprichtten
subjunctive sing.1 richte op richtte op oprichte oprichtte
subjunctive plur.1 richten op richtten op oprichten oprichtten
imperative sing. richt op
imperative plur.1 richt op
participles oprichtend opgericht
1) Archaic.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: oprig
  • Negerhollands: richt op

Anagrams

[edit]