oppeuzelen

Dutch

Etymology

From op +‎ peuzelen.

Pronunciation

• Audio:

  (file)

Verb

oppeuzelen

1. (informal) to eat something in its entirety, especially with small bites or nibbles

Conjugation

Conjugation of oppeuzelen (weak, separable)
infinitive	oppeuzelen
past singular	peuzelde op
past participle	opgepeuzeld
infinitive	oppeuzelen
gerund	oppeuzelen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	peuzel op	peuzelde op	oppeuzel	oppeuzelde
2nd person sing. (jij)	peuzelt op, peuzel op2	peuzelde op	oppeuzelt	oppeuzelde
2nd person sing. (u)	peuzelt op	peuzelde op	oppeuzelt	oppeuzelde
2nd person sing. (gij)	peuzelt op	peuzelde op	oppeuzelt	oppeuzelde
3rd person singular	peuzelt op	peuzelde op	oppeuzelt	oppeuzelde
plural	peuzelen op	peuzelden op	oppeuzelen	oppeuzelden
subjunctive sing.1	peuzele op	peuzelde op	oppeuzele	oppeuzelde
subjunctive plur.1	peuzelen op	peuzelden op	oppeuzelen	oppeuzelden
imperative sing.	peuzel op
imperative plur.1	peuzelt op
participles	oppeuzelend	opgepeuzeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.