Jump to content

onderscheiden

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From onder- +‎ scheiden (to separate). Compare German unterscheiden.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌɔndərˈsxɛi̯də(n)/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɛi̯dən

Verb

[edit]

onderscheiden

  1. to distinguish, to discriminate
    Goed van kwaad kunnen onderscheiden.
    To be able to distinguish good from evil.
  2. to distinguish, discern
    Een voorwerp onderscheiden.
    To discern an object.
  3. to treat with distinction
  4. to decorate (with a medal)
    Onderscheiden worden met een medaille.
    To be decorated with a medal.

Conjugation

[edit]
Conjugation of onderscheiden (weak with strong past participle, prefixed)
infinitive onderscheiden
past singular onderscheidde
past participle onderscheiden
infinitive onderscheiden
gerund onderscheiden n
present tense past tense
1st person singular onderscheid onderscheidde
2nd person sing. (jij) onderscheidt, onderscheid2 onderscheidde
2nd person sing. (u) onderscheidt onderscheidde
2nd person sing. (gij) onderscheidt onderscheidde
3rd person singular onderscheidt onderscheidde
plural onderscheiden onderscheidden
subjunctive sing.1 onderscheide onderscheidde
subjunctive plur.1 onderscheiden onderscheidden
imperative sing. onderscheid
imperative plur.1 onderscheidt
participles onderscheidend onderscheiden
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]
[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: onderskei

See also

[edit]

Participle

[edit]

onderscheiden

  1. past participle of onderscheiden

Declension

[edit]
Declension of onderscheiden
uninflected onderscheiden
inflected onderscheiden
positive
predicative/adverbial onderscheiden
indefinite m./f. sing. onderscheiden
n. sing. onderscheiden
plural onderscheiden
definite onderscheiden
partitive onderscheidens

Adjective

[edit]

onderscheiden (not comparable)

  1. various, different
  2. diverse
  3. several

Declension

[edit]
Declension of onderscheiden
uninflected onderscheiden
inflected onderscheiden
comparative
positive
predicative/adverbial onderscheiden
indefinite m./f. sing. onderscheiden
n. sing. onderscheiden
plural onderscheiden
definite onderscheiden
partitive onderscheidens