Jump to content

omdoen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From om +‎ doen.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈɔmdun/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: om‧doen

Verb

[edit]

omdoen

  1. (transitive) to put on clothes or objects that are worn around (such as scarves or bracelets)
    Hij deed een das om voordat hij de deur uitging.
    He put on a tie before heading out the door.
    Ik wilde net mijn rugzak omdoen.
    I was just about to put on my backpack.

Conjugation

[edit]
Conjugation of omdoen (irregular, separable)
infinitive omdoen
past singular deed om
past participle omgedaan
infinitive omdoen
gerund omdoen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular doe om deed om omdoe omdeed
2nd person sing. (jij) doet om, doe om2 deed om omdoet omdeed
2nd person sing. (u) doet om deed om omdoet omdeed
2nd person sing. (gij) doet om deedt om omdoet omdeedt
3rd person singular doet om deed om omdoet omdeed
plural doen om deden om omdoen omdeden
subjunctive sing.1 doe om dede om omdoe omdede
subjunctive plur.1 doen om deden om omdoen omdeden
imperative sing. doe om
imperative plur.1 doet om
participles omdoend omgedaan
1) Archaic. 2) In case of inversion.