neerplempen

Dutch

Etymology

From neer +‎ plempen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈneːr.plɛm.pə(n)/

Verb

neerplempen

1. (transitive, informal, by extension) to dump on some lower surface, throw or cast down

Conjugation

Conjugation of neerplempen (weak, separable)
infinitive	neerplempen
past singular	plempte neer
past participle	neergeplempt
infinitive	neerplempen
gerund	neerplempen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	plemp neer	plempte neer	neerplemp	neerplempte
2nd person sing. (jij)	plempt neer, plemp neer2	plempte neer	neerplempt	neerplempte
2nd person sing. (u)	plempt neer	plempte neer	neerplempt	neerplempte
2nd person sing. (gij)	plempt neer	plempte neer	neerplempt	neerplempte
3rd person singular	plempt neer	plempte neer	neerplempt	neerplempte
plural	plempen neer	plempten neer	neerplempen	neerplempten
subjunctive sing.1	plempe neer	plempte neer	neerplempe	neerplempte
subjunctive plur.1	plempen neer	plempten neer	neerplempen	neerplempten
imperative sing.	plemp neer
imperative plur.1	plempt neer
participles	neerplempend	neergeplempt
1) Archaic. 2) In case of inversion.