Jump to content

klapwieken

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Compound of klappen (to clap, to flap) +‎ wieken (to use wings).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈklɑpˌʋi.kə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: klap‧wie‧ken

Verb

[edit]

klapwieken

  1. (transitive, intransitive) to flap one's wings
    • 2014 July 22, “Zelfs de hemel huilt”, in De Telegraaf:
      Twee meeuwen klapwieken krijsend over de hoofden van de journalisten, vechtend om een overgebleven frietje.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 2015 October 15, Tim Kraaijvanger, “Gedrag van vogels kan gebruikt worden als weersvoorspelling”, in Scientas.nl:
      Zo maken grote vogels – zoals vale gieren – slim gebruik van thermiek om hoogte te winnen zonder hun vleugels te hoeven klapwieken.
      (please add an English translation of this quotation)
  2. (intransitive, figurative) to alternate, to undulate, usually shifting rapidly between extremes
    • 2015 October 8, “Jubileumrevue Kommer en Kwel”, in Sneeker Nieuwsblad:
      Kortom, de emoties klapwieken heen en weer tussen jankende pret en huilend plezier!
      (please add an English translation of this quotation)

Conjugation

[edit]
Conjugation of klapwieken (weak)
infinitive klapwieken
past singular klapwiekte
past participle geklapwiekt
infinitive klapwieken
gerund klapwieken n
present tense past tense
1st person singular klapwiek klapwiekte
2nd person sing. (jij) klapwiekt, klapwiek2 klapwiekte
2nd person sing. (u) klapwiekt klapwiekte
2nd person sing. (gij) klapwiekt klapwiekte
3rd person singular klapwiekt klapwiekte
plural klapwieken klapwiekten
subjunctive sing.1 klapwieke klapwiekte
subjunctive plur.1 klapwieken klapwiekten
imperative sing. klapwiek
imperative plur.1 klapwiekt
participles klapwiekend geklapwiekt
1) Archaic. 2) In case of inversion.