Jump to content

jongleren

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Alternative forms

[edit]

Etymology

[edit]

Borrowed from French jongler.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌjɔŋˈleː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: jong‧le‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

[edit]

jongleren

  1. (intransitive, transitive, also figurative) to juggle

Conjugation

[edit]
Conjugation of jongleren (weak)
infinitive jongleren
past singular jongleerde
past participle gejongleerd
infinitive jongleren
gerund jongleren n
present tense past tense
1st person singular jongleer jongleerde
2nd person sing. (jij) jongleert, jongleer2 jongleerde
2nd person sing. (u) jongleert jongleerde
2nd person sing. (gij) jongleert jongleerde
3rd person singular jongleert jongleerde
plural jongleren jongleerden
subjunctive sing.1 jonglere jongleerde
subjunctive plur.1 jongleren jongleerden
imperative sing. jongleer
imperative plur.1 jongleert
participles jonglerend gejongleerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
[edit]