Jump to content

controleren

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Borrowed from Middle French controler.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /kɔntroːˈleːrə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: con‧tro‧le‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

[edit]

controleren

  1. (transitive) to check
  2. (transitive) to control

Conjugation

[edit]
Conjugation of controleren (weak)
infinitive controleren
past singular controleerde
past participle gecontroleerd
infinitive controleren
gerund controleren n
present tense past tense
1st person singular controleer controleerde
2nd person sing. (jij) controleert, controleer2 controleerde
2nd person sing. (u) controleert controleerde
2nd person sing. (gij) controleert controleerde
3rd person singular controleert controleerde
plural controleren controleerden
subjunctive sing.1 controlere controleerde
subjunctive plur.1 controleren controleerden
imperative sing. controleer
imperative plur.1 controleert
participles controlerend gecontroleerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
[edit]