Jump to content

buitensluiten

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From buiten +‎ sluiten.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈbœy̯tə(n)ˌslœy̯tə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: bui‧ten‧slui‧ten

Verb

[edit]

buitensluiten

  1. (transitive) to shut out, to lock out
    Ik heb per ongeluk mijn sleutels binnen gelaten en mezelf buitengesloten.
    I accidentally left my keys inside and locked myself out.
  2. (transitive) to exclude, to shun
    Ze voelde zich buitengesloten omdat haar vrienden haar niet uitnodigden voor het feest.
    She felt excluded because her friends didn't invite her to the party.

Conjugation

[edit]
Conjugation of buitensluiten (strong class 2b, separable)
infinitive buitensluiten
past singular sloot buiten
past participle buitengesloten
infinitive buitensluiten
gerund buitensluiten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular sluit buiten sloot buiten buitensluit buitensloot
2nd person sing. (jij) sluit buiten sloot buiten buitensluit buitensloot
2nd person sing. (u) sluit buiten sloot buiten buitensluit buitensloot
2nd person sing. (gij) sluit buiten sloot buiten buitensluit buitensloot
3rd person singular sluit buiten sloot buiten buitensluit buitensloot
plural sluiten buiten sloten buiten buitensluiten buitensloten
subjunctive sing.1 sluite buiten slote buiten buitensluite buitenslote
subjunctive plur.1 sluiten buiten sloten buiten buitensluiten buitensloten
imperative sing. sluit buiten
imperative plur.1 sluit buiten
participles buitensluitend buitengesloten
1) Archaic.

Derived terms

[edit]

Anagrams

[edit]