besproeien

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch bespoeien (also besproeien). Equivalent to be- +‎ sproeien.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /bəˈspru.i̯ə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧sproei‧en
  • Rhymes: -ui̯ən

Verb

[edit]

besproeien

  1. (transitive) to spray onto, (especially) to water

Conjugation

[edit]
Conjugation of besproeien (weak, prefixed)
infinitive besproeien
past singular besproeide
past participle besproeid
infinitive besproeien
gerund besproeien n
present tense past tense
1st person singular besproei besproeide
2nd person sing. (jij) besproeit, besproei2 besproeide
2nd person sing. (u) besproeit besproeide
2nd person sing. (gij) besproeit besproeide
3rd person singular besproeit besproeide
plural besproeien besproeiden
subjunctive sing.1 besproeie besproeide
subjunctive plur.1 besproeien besproeiden
imperative sing. besproei
imperative plur.1 besproeit
participles besproeiend besproeid
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]