Jump to content

afwijken

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From af +‎ wijken.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈɑfʋɛi̯kə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: af‧wij‧ken

Verb

[edit]

afwijken

  1. (intransitive, dated) to go away, to leave [with van ‘from’]
  2. (intransitive) to deviate
  3. (intransitive) to differ

Conjugation

[edit]
Conjugation of afwijken (strong class 1, separable)
infinitive afwijken
past singular week af
past participle afgeweken
infinitive afwijken
gerund afwijken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular wijk af week af afwijk afweek
2nd person sing. (jij) wijkt af, wijk af2 week af afwijkt afweek
2nd person sing. (u) wijkt af week af afwijkt afweek
2nd person sing. (gij) wijkt af weekt af afwijkt afweekt
3rd person singular wijkt af week af afwijkt afweek
plural wijken af weken af afwijken afweken
subjunctive sing.1 wijke af weke af afwijke afweke
subjunctive plur.1 wijken af weken af afwijken afweken
imperative sing. wijk af
imperative plur.1 wijkt af
participles afwijkend afgeweken
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Anagrams

[edit]