aanstrikken
Appearance
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Pronunciation
[edit]Verb
[edit]aanstrikken
- (transitive) to secure by knotting, to put on by knotting
- 1833, Christian Friedrich Gottlieb Thon, Volledig Onderwijs in alle Soorten van Afrigting van Honden tot de uitoefening der groote en kleine Jagt noodig, en om dezelven daarbij doeltreffend te gebruiken, tr. from German, J.G. Meijer (publ.), page 272.
- 'Bij de dressuur of leiding des honds wordt dan de dresseerlijn aangestrikt.
- (please add an English translation of this quotation)
- 2012, Jos Palm, Moederkerk. De ondergang van de roomse kerk, Uitgeverij Contact, →ISBN:
- Ze had zijn jasje nog een keer rechtgetrokken, zijn stropdas aangestrikt, de pluizen van zijn hoed geborsteld en hem op het hart gedrukt onderweg niet zijn vertrouwde sigaar te roken, want niet alle vrouwen hielden van die geur.
- (please add an English translation of this quotation)
- 1833, Christian Friedrich Gottlieb Thon, Volledig Onderwijs in alle Soorten van Afrigting van Honden tot de uitoefening der groote en kleine Jagt noodig, en om dezelven daarbij doeltreffend te gebruiken, tr. from German, J.G. Meijer (publ.), page 272.
- (transitive) to knot together
- 1869, J. Schmal, Wat zult gij worden? Leesboek over handwerken en bedrijven, publ. by S. Folkers, page 68.
- Het geheel wordt met eene fraaie kant omgeven, in een trechtervormig wit papier gestoken en met een wit lint aangestrikt.
- (please add an English translation of this quotation)
- 1869, J. Schmal, Wat zult gij worden? Leesboek over handwerken en bedrijven, publ. by S. Folkers, page 68.
Conjugation
[edit]Conjugation of aanstrikken (weak, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | aanstrikken | |||
past singular | strikte aan | |||
past participle | aangestrikt | |||
infinitive | aanstrikken | |||
gerund | aanstrikken n | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | strik aan | strikte aan | aanstrik | aanstrikte |
2nd person sing. (jij) | strikt aan, strik aan2 | strikte aan | aanstrikt | aanstrikte |
2nd person sing. (u) | strikt aan | strikte aan | aanstrikt | aanstrikte |
2nd person sing. (gij) | strikt aan | strikte aan | aanstrikt | aanstrikte |
3rd person singular | strikt aan | strikte aan | aanstrikt | aanstrikte |
plural | strikken aan | strikten aan | aanstrikken | aanstrikten |
subjunctive sing.1 | strikke aan | strikte aan | aanstrikke | aanstrikte |
subjunctive plur.1 | strikken aan | strikten aan | aanstrikken | aanstrikten |
imperative sing. | strik aan | |||
imperative plur.1 | strikt aan | |||
participles | aanstrikkend | aangestrikt | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |