zwartvissen

Dutch

Etymology

From zwart +‎ vissen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈzʋɑrtˌfɪ.sə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: zwart‧vis‧sen

Verb

zwartvissen

1. to fish illegally (e.g. without a fishing licence)

Conjugation

Conjugation of zwartvissen (weak, separable)
infinitive	zwartvissen
past singular	viste zwart
past participle	zwartgevist
infinitive	zwartvissen
gerund	zwartvissen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	vis zwart	viste zwart	zwartvis	zwartviste
2nd person sing. (jij)	vist zwart, vis zwart2	viste zwart	zwartvist	zwartviste
2nd person sing. (u)	vist zwart	viste zwart	zwartvist	zwartviste
2nd person sing. (gij)	vist zwart	viste zwart	zwartvist	zwartviste
3rd person singular	vist zwart	viste zwart	zwartvist	zwartviste
plural	vissen zwart	visten zwart	zwartvissen	zwartvisten
subjunctive sing.1	visse zwart	viste zwart	zwartvisse	zwartviste
subjunctive plur.1	vissen zwart	visten zwart	zwartvissen	zwartvisten
imperative sing.	vis zwart
imperative plur.1	vist zwart
participles	zwartvissend	zwartgevist
1) Archaic. 2) In case of inversion.