Jump to content

zegevieren

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Compound of zege +‎ vieren.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈzeːɣəˌvirə(n)/, [-ˌviːrə(n)], [-ˌfiːrə(n)]
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ze‧ge‧vie‧ren

Verb

[edit]

zegevieren

  1. (intransitive) to triumph

Conjugation

[edit]
Conjugation of zegevieren (weak)
infinitive zegevieren
past singular zegevierde
past participle gezegevierd
infinitive zegevieren
gerund zegevieren n
present tense past tense
1st person singular zegevier zegevierde
2nd person sing. (jij) zegeviert, zegevier2 zegevierde
2nd person sing. (u) zegeviert zegevierde
2nd person sing. (gij) zegeviert zegevierde
3rd person singular zegeviert zegevierde
plural zegevieren zegevierden
subjunctive sing.1 zegeviere zegevierde
subjunctive plur.1 zegevieren zegevierden
imperative sing. zegevier
imperative plur.1 zegeviert
participles zegevierend gezegevierd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: seëvier