vooruithelpen

Dutch

Etymology

A compound of vooruit +‎ helpen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈvoːr.œy̯tˌɦɛl.pən/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: voor‧uit‧hel‧pen

Verb

vooruithelpen

1. to help advance, to help along

Conjugation

Conjugation of vooruithelpen (strong class 3+7, separable)
infinitive	vooruithelpen
past singular	hielp vooruit
past participle	vooruitgeholpen
infinitive	vooruithelpen
gerund	vooruithelpen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	help vooruit	hielp vooruit	vooruithelp	vooruithielp
2nd person sing. (jij)	helpt vooruit, help vooruit2	hielp vooruit	vooruithelpt	vooruithielp
2nd person sing. (u)	helpt vooruit	hielp vooruit	vooruithelpt	vooruithielp
2nd person sing. (gij)	helpt vooruit	hielpt vooruit	vooruithelpt	vooruithielpt
3rd person singular	helpt vooruit	hielp vooruit	vooruithelpt	vooruithielp
plural	helpen vooruit	hielpen vooruit	vooruithelpen	vooruithielpen
subjunctive sing.1	helpe vooruit	hielpe vooruit	vooruithelpe	vooruithielpe
subjunctive plur.1	helpen vooruit	hielpen vooruit	vooruithelpen	vooruithielpen
imperative sing.	help vooruit
imperative plur.1	helpt vooruit
participles	vooruithelpend	vooruitgeholpen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Synonyms

• voorthelpen