Jump to content

vanzelfsprekend

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Present participle from vanzelf spreken.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /vɑn.zɛlfˈspreː.kənt/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: van‧zelf‧spre‧kend

Adjective

[edit]

vanzelfsprekend (comparative vanzelfsprekender, superlative vanzelfsprekendst)

  1. self-evident, evidently, obviously
    Het is vanzelfsprekend dat water nat is.It is self-evident that water is wet.
    Het antwoord op de vraag was vanzelfsprekend voor iedereen.The answer to the question was obvious to everyone.
    Het feit dat de aarde rond is, is vanzelfsprekend voor moderne wetenschappers.The fact that the earth is round is evident to modern scientists.
  2. (to be) taken for granted, natural
    In een gezonde relatie is wederzijds respect vanzelfsprekend.In a healthy relationship, mutual respect is taken for granted.
    In deze moderne tijd is snel internet bijna vanzelfsprekend geworden.In this modern age, fast internet has become almost natural.
    Voor de meeste mensen is ademen vanzelfsprekend, tot je er problemen mee krijgt.Breathing is taken for granted for most people, until they encounter problems with it.

Declension

[edit]
Declension of vanzelfsprekend
uninflected vanzelfsprekend
inflected vanzelfsprekende
comparative vanzelfsprekender
positive comparative superlative
predicative/adverbial vanzelfsprekend vanzelfsprekender het vanzelfsprekendst
het vanzelfsprekendste
indefinite m./f. sing. vanzelfsprekende vanzelfsprekendere vanzelfsprekendste
n. sing. vanzelfsprekend vanzelfsprekender vanzelfsprekendste
plural vanzelfsprekende vanzelfsprekendere vanzelfsprekendste
definite vanzelfsprekende vanzelfsprekendere vanzelfsprekendste
partitive vanzelfsprekends vanzelfsprekenders

Derived terms

[edit]