uitzettend

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈœy̯tˌsɛtənt/
  • Audio:(file)

Participle

[edit]

uitzettend

  1. present participle of uitzetten

Declension

[edit]
Declension of uitzettend
uninflected uitzettend
inflected uitzettende
positive
predicative/adverbial uitzettend
uitzettende
indefinite m./f. sing. uitzettende
n. sing. uitzettend
plural uitzettende
definite uitzettende
partitive uitzettends