Jump to content

uitvergroot

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈœy̯tfərˌɣroːt/
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

uitvergroot

  1. first/second/third-person singular dependent-clause present indicative of uitvergroten

Participle

[edit]

uitvergroot

  1. past participle of uitvergroten

Declension

[edit]
Declension of uitvergroot
uninflected uitvergroot
inflected uitvergrote
positive
predicative/adverbial uitvergroot
indefinite m./f. sing. uitvergrote
n. sing. uitvergroot
plural uitvergrote
definite uitvergrote
partitive uitvergroots

Anagrams

[edit]